…’totdat het U de neus uitkomt’ (Numeri 11:20)

Zalige Zadeldak van Edens

Op de zondag geen profane boodschappen. Dan lezen we uit De Heilige Schrift, Het Boek zonder welke er geen Westerse cultuur was geweest. Vandaag gaan we verder in Numeri.

In Numeri 11 beklaagt het in de hete en dorre woestijn met een mega-veestapel kamperende miljoenenvolk van Israel zich bij Mozes.  Ze hebben geen vlees te eten, terwijl ze in Egypte een overvloed vlees en vis hadden. De HEERE wordt zo boos van het geklaag, dat hij ze vlees belooft tot het ze de neus uitkomt.

Dat zijn weer de kwartels die we al in Exodus 16:13 tegenkwamen, als aanvulling op de korianderzaad-achtige kleverige substantie, een zoete dauw die ‘manna’ genoemd wordt. In de Numeri-versie is de HEERE een stuk norser, Hij vermoordt uit boosheid iedereen die met de mond vol (kwartelvlees) praat, omdat Hij  hun ‘gejammer’ beu is.

Machtige zadeldak Hantumhuizen

Numeri, de boekhouder-schrijver
Na het doorwandelen van zowel Exodus als Leviticus en nu Numeri, valt op dat je doublures tegenkomt van verhalen, die twee of meer keer op andere wijze verteld worden. De Thora-boeken van Mozes zijn geen chronologische opvolgingen, die je achter elkaar leest maar naast elkaar. Ieder boek beschrijft de zelfde periode van het kamperen in de Woestijn na de uittocht uit Egypte, wetsvoorschriften en offer-rituelen met andere details en andere benadering.

Het gaat wel over Mozes als profeet, op wie de Geest van de HEERE rust, maar de schrijver is een andere auteur.

Immers, in Exodus 40 was de tent van samenkomst al opgezet, en de HEERE had zich als wolk in de dag en vuur in de nacht geinstalleerd. In Numeri vindt die gebeurtenis ook plaats. Maar nu pas nadat een ellenlange opsomming volgt in Numeri 7, van de twaalf stammen van de Israelieten en de offergaven die zij brengen. Dergelijke opsommingen worden in eindeloos detail uitgesponnen. Terwijl ingrijpende gebeurtenissen een voetnoot kunnen zijn.

We lezen:

Het was op de dag dat Mozes gereed was met het opbouwen van de tabernakel, dat hij die zalfde en die heiligde met alle bijbehorende voorwerpen, samen met het altaar en alle bijbehorende voorwerpen; hij zalfde die en heiligde die. En de leiders van Israël, de hoofden van hun families, boden offergaven aan; zij waren de leiders van de stammen, zij stonden boven hen die geteld waren.

Zij brachten hun offergave voor het aangezicht van de HEERE: zes overdekte wagens en twaalf runderen; één wagen per twee leiders en één rund voor ieder afzonderlijk; ze boden die aan vóór de tabernakel.

Koeien, ongehalveerd…

En dan wordt per stam afzonderlijk beschreven hoe dat offer er uit ziet.

En de HEERE zei tegen Mozes: Laat telkens één leider per dag zijn offergave aanbieden ter inwijding van het altaar. Het was Nahesson, de zoon van Amminadab, die op de eerste dag zijn offergave aanbood, voor de stam Juda.

Zijn offergave was: één zilveren schotel, waarvan het gewicht honderddertig sikkel was; één zilveren sprengbekken van zeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; ze waren beide vol meelbloem gemengd met olie, als graanoffer.

Verder één schaal van tien gouden sikkel, vol reukwerk; één jonge stier – het jong van een rund – één ram, één lam van een jaar oud, als brandoffer; één geitenbok als zondoffer. En als dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave van Nahesson, de zoon van Amminedab

Zadeldak Jelsum met zwarte bokken van de Bokkerijders…

Enorm kapitaal mee en veestapel
Dat gaat zo nog in twaalfvoud door, wel 86 regels lang met een opsomming van ‘Jantje, de zoon van Bertje’.. Dan blijkt over wat voor rijkdom en enorme veestapel de in de woestijn bivakkerende Israelieten hebben meegenomen in hun tenten, op de vlucht uit Egypte. Ze moeten over onmenselijke kracht hebben beschikt dat ze dit op de vlucht allemaal konden meedragen, met de farao en zijn leger op de hielen:

Dit was de offergave van de leiders van Israël ter inwijding van het altaar op de dag dat het gezalfd werd: twaalf zilveren schotels, twaalf zilveren sprengbekkens, twaalf gouden schalen.

Eén zilveren schotel woog honderddertig sikkel en één sprengbekken woog zeventig; alle zilveren voorwerpen wogen bij elkaar tweeduizend vierhonderd sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom.

Twaalf gouden schalen vol reukwerk; elke schaal woog tien sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom; alle gouden schalen wogen bij elkaar honderdtwintig sikkel.

Al het vee voor het brandoffer bestond uit twaalf jonge stieren, twaalf rammen, twaalf lammeren van een jaar oud, met het bijbehorende graanoffer; en twaalf geitenbokken als zondoffer.

En al het vee voor het dankoffer bestond uit vierentwintig jonge stieren, zestig rammen, zestig bokken, zestig lammeren van een jaar oud. Dit was de offergave ter inwijding van het altaar, nadat het gezalfd was.

Onweerswolk Oosterlauwers Friesland

‘bedekte de wolk de tabernakel’
Opnieuw zie je hoe schijnbare bijzaken tot in detail worden uitgesponnen. De Numeri-schrijver betoont zich bepaald geen avonturenroman-auteur. Meer een soort Boekhouder van de HEERE. Zo blijkt dat ze dus voldoende vee en vlees mee hadden, dat ze een surplus produceerden dat ze konden offeren. Zo kon Mozes dan bij het ‘verzoendeksel’ in de tabernakel met de HEERE spreken. Alsof er tussen de cherubs/engelen een microfoon ligt (vers 89):

En wanneer Mozes de tent van ontmoeting binnenging om met Hem te spreken, hoorde hij een stem tot hem spreken van boven het verzoendeksel, dat op de ark van de getuigenis ligt, van tussen de twee cherubs. Zo sprak Hij tot hem.

Dat spreken door die microfoon op de ark van getuigenis (met de stenen tafelen van De Wet) kwamen we al in Exodus tegen. Zo komen we in Numeri 8 ook de zelfde omschrijving van de tempelkandelaren tegen, als eerder in Exodus 25. Dan installeert Mozes de stam van de Levieten voor de tempeldienst, de gehele stam die als plaatsvervangend offer voor alle eerstgeboren mensen van andere stammen dient.

In Numeri 9 wil de HEERE dat het Pascha gevierd wordt, ze zijn dan twee jaar en twee maanden in de woestijn. Vervolgens in Numeri 9:15 daalt de HEERE de Tabernakel in, zichtbaar door een wolk, net als in Exodus 40:

Op de dag dat de tabernakel werd opgebouwd, bedekte de wolk de tabernakel, de tent van de getuigenis; en ’s avonds was hij op de tabernakel als een verschijning van vuur, tot de volgende morgen.

Zo was het voortdurend: de wolk bedekte hem en ’s nachts was hij als een verschijning van vuur. Maar als de wolk opgeheven werd van boven de tent, braken de Israëlieten daarna op; en op de plaats waar de wolk bleef rusten, daar sloegen de Israëlieten hun kamp op.

Ol Weem onder een branding van wolken, alsof de zee door de lucht klotst

De twintigste van de tweede maand in het tweede jaar
Dat De HEERE als een wolk voorgaat, wordt ook bijna juridisch uitgelegd in vele andere vormen waarin dat boekhoudkundig ook mogelijk is. In Numeri 10 laat de HEERE de Israelieten twee trompetten maken van zilver, waarmee de hele goegemeente kan worden opgetrommeld. En vervolgens breekt het hele kamp op en trekken ze weg:

De Israëlieten braken op, en trokken van rustplaats tot rustplaats, uit de woestijn Sinaï; en de wolk bleef rusten in de woestijn Paran. Voor het eerst braken zij op, op bevel van de HEERE, door de dienst van Mozes.

Dan krijg je een lange opsomming van de volgorde waarin de twaalf stammen opbreken, hun legers, en wie daar de leiding had, zoals hieronder beschreven:

Pagiël nu, de zoon van Ochran, had de leiding over het leger van de stam van de nakomelingen van Aser. Ahira nu, de zoon van Enan, had de leiding over het leger van de stam van de nakomelingen van Naftali. Dit was de volgorde van het opbreken van de Israëlieten, ingedeeld naar hun legers, als zij opbraken.

Ze trekken dan ‘drie dagreizen’ bij de ‘Berg van de HEERE’ vandaan, de berg Horeb in de Sinai-woestijn waar ze dus de Wet hadden ontvangen. De ark van het verbond moet dan drie dagen voor aankomst van het volk geplant worden. Vervolgens doet Mozes nog een afsluitende militaire bezwering:

De wolk van de HEERE was overdag boven hen, wanneer zij uit het kamp opbraken.En het was bij het opbreken van de ark dat Mozes zei:
Sta op, HEERE, laat Uw vijanden overal verspreid worden en hen die U haten, van Uw aangezicht vluchten!

En als hij rustte, zei hij: Keer terug, HEERE, tot de tienduizenden van de duizenden van Israël!

Losdorp

Verterend vuur
In Numeri 11- na al die gedetailleerde passages over stamhoofden en het gewicht van hun offers- lezen we dan bijna als tussenzin, hoe de HEERE een hele menigte Israelieten vernietigt met vuur. Omdat ze volgens Hem teveel klagen:

En het gebeurde, toen het volk zich beklaagde, dat het kwaad was in de oren van de HEERE, want de HEERE hoorde het, zodat Zijn toorn ontbrandde. En het vuur van de HEERE brandde onder hen en verteerde, aan de rand van het kamp. Toen riep het volk tot Mozes, en Mozes bad tot de HEERE, en het vuur doofde.

Daarom gaf hij die plaats de naam Tabera, omdat daar het vuur van de HEERE tegen hen gebrand had.

Het geklaag blijkt om een gebrek aan eten te gaan. De Israelieten krijgen al manna, maar geen vlees. Hier herhaalt zich de passage uit Exodus, waar het dan kwartels neerregent. Maar dan in een andere versie verteld, met andere details;

Wij denken terug aan de vis die wij in Egypte voor niets aten, aan de komkommers, de watermeloenen, de prei, de uien en de knoflook.Maar nu droogt onze ziel uit, er is helemaal niets dan dit manna voor onze ogen!

Het manna leek op korianderzaad en de kleur ervan leek op de kleur van balsemhars. Het volk liep overal rond, verzamelde het, en maalde het met handmolens, of stampte het fijn met een stamper. Dan kookte men het in een pot en maakte er koeken van. De smaak ervan leek op de smaak van baksel in olie.

Mozes beklaagt zich dan voor de HEERE, waarom de last om voor dat volk te zorgen op hem is gekomen.

Waar zou ik vlees vandaan moeten halen om al dit volk te geven? Want zij jammeren tegen mij: Geef ons vlees, zodat wij kunnen eten! Ik alleen kan al dit volk niet dragen, want het is mij te zwaar.

Vreedzame en feestelijke demo-menigte Berlijn. Hoe voed je zo’n menigte 40 jaar in een woestijn?

Zeshonderd duizend man te voet
Die vraag is eigenlijk wonderlijk. Immers, uit de eerdere beschrijvingen over het offeren van vee, blijkt dat er toch ruim voldoende voedseldieren in het kamp van de Israelieten moeten zijn. Mozes krijgt nu bijstand van zeventig door hem uitverkozen oudsten. Die kregen ‘De Geest’ van de HEERE op zich, de HEERE laat daartoe een stukje geest van zichzelf van Mozes af op die andere mensen overgaan:

De HEERE zei tegen Mozes: Verzamel voor Mij zeventig mannen uit de oudsten van Israël, van wie u weet dat zij de oudsten van het volk zijn en de beambten ervan. U moet hen bij de tent van ontmoeting brengen en zij moeten daar bij u gaan staan. Dan zal Ik neerdalen en daar met u spreken.

En van de Geest Die op u is, zal Ik een deel afzonderen en op hen leggen. Zij zullen samen met u de last van dit volk dragen, zodat u die niet zelf alleen hoeft te dragen.

En tegen het volk moet u zeggen: Heilig u tegen morgen, en u zult vlees eten. U hebt immers ten aanhoren van de HEERE gejammerd: Wie zal ons vlees te eten geven? We hadden het zo goed in Egypte! Daarom zal de HEERE u vlees geven, en u zult eten.

U zult het niet één dag eten, geen twee dagen, geen vijf dagen, geen tien dagen, en geen twintig dagen, maar tot een volle maand, totdat het u de neus uit komt en u ervan walgt.

Hier komt de uitdrukking ‘tot het je de neus uitkomt’ dus vandaan, uit Numeri 11. Zelfs Mozes blijkt zijn vertrouwen in de HEERE als keurslager te zijn verloren:

En Mozes zei: Dit volk, in het midden waarvan ik verkeer, bestaat uit zeshonderdduizend man te voet, en Ú zegt: Ik zal hun vlees geven en zij zullen er een volle maand van eten! Kunnen dan voor hen zoveel stuks kleinvee en runderen geslacht worden, dat het voor hen genoeg zal zijn? Kunnen soms al de vissen in de zee voor hen verzameld worden, dat het voor hen genoeg zal zijn?

De Bijbel van Ysbrechtum. Hij bleek ooit gestolen door een Gelders antiquair, maar een vrouw die ‘m uit een nalatenschap kreeg bracht de Bijbel weer terug

Kwartels om de gulzigen te schiften en doden
Een wonderbaarlijke spijziging zoals Jezus die ook zou verrichten, die vindt dan dus al in Numeri plaats. De HEERE zendt de kwartels die we al in Exodus 16 tegenkwamen.

Toen stak er van de kant van de HEERE een wind op en voerde kwakkels aan vanaf de zee, en verspreidde ze boven het kamp, ongeveer een dagreis naar de ene kant en een dagreis naar de andere kant, rondom het kamp, ongeveer twee el hoog boven het aardoppervlak.

De kwartels die de HEERE zendt, zijn in Exodus 16 een soort zegen, die samen met het manna komt. Echter, in de Numeri-versie is die zegening met kwartels eigenlijk een vloek van de HEEERE, die zich beledigd voelt vanwege hun ‘gejammer.’ Dus maakt de HEERE iedereen dood die volgens Hem te gulzig was:

Het vlees zat nog tussen hun tanden, voordat het gekauwd was, toen de toorn van de HEERE tegen het volk ontbrandde, en de HEERE bracht het volk een zeer grote slag toe. Daarom gaf men die plaats de naam Kibroth-Taäva, want daar hadden zij het volk dat zo gulzig geweest was, begraven.

Gulzigheid, 1 van de zeven hoofdzonden waarmee je de HEERE kwaad krijgt

Dus de HEERE vermoordt alle mensen die tegen hem jammerden van de honger naar vlees. Die nogal ingrijpende passage belandt vervolgens als tussenzin in de Bijbel zodat je met vragen achterblijft: Hoeveel mensen heeft de HEERE vernietigd uit ergernis? Terwijl Hij al eerder klagende mensen met vuur verteert, ook in een voetnoot.

Terwijl je wel 89 regels lang hoort welk soort zilver en vee van wiens zoon als offergave wordt opgediend, tot alle twaalf stammen de revue passeerden. Daaruit blijkt dat er meer dan voldoende voedseldieren moeten zijn. Dus is het onlogisch dat het volk klaagt om vleesgebrek, zodat er dan een zwerm kwartels nodig is. Bijbelse logica is dus alvast geen Friese boerenlogica.

Heb een goede zondag.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *